Samenloop van omstandigheden

Vrijdagavond. Ik kom naar het ziekenhuis voor een nachtdienst in de operatiekamer. Eigenlijk is dat niet helemaal correct uitgedrukt: als ik geluk heb hoef ik niets te doen, maar als ik pech heb ben ik de hele nacht bezig. De diensten zijn namelijk heel wisselend. Vannacht is geen goede nacht: als ik kom, is er in een operatiezaal net een keizersnede aan de gang om een gestorven kindje te halen, direct daarnaast wordt een vrouw geopereerd die vroeg in haar zwangerschap een spontane miskraam had en veel bloed verloor, in een derde zaal gaat een oudere dame die haar schouder gebroken heeft onder het mes en in de afdeling spoedeisende hulp ligt een patiënte die haar heup uit de kom heeft en narcose nodig heeft om deze weer op zijn plaats te kunnen brengen. Vier zalen dus waar een anesthesist nodig is, voor anderhalve anesthesist die principieel ter beschikking is om ‘s nachts operaties te begeleiden.i Goed begin.

Met de ondersteuning van de dagploeg werken we nog de twee ingrepen bij de zwangere vrouwen af en nadat de dagploeg afscheid heeft genomen breng ik de patiënte die een heup uit de kom heeft onder narcose. Het reponeren van die heup blijkt niet zo eenvoudig te zijn en ik sta nog een uur op de spoed terwijl de traumachirurgen meerdere vergeefse pogingen doen de heup weer op zijn plek te krijgen. De laatste collega van de dagploeg die naar huis gaat kijkt nog om de hoek om te vragen hoe lang het nog duurt. Als achterwacht zou hij eventueel langer moeten blijven, maar heeft daar duidelijk geen zin meer in. Na veel gedoe is de heup eindelijk weer daar maar hij moet zijn en ik kan mijn patiënte uit de narcose laten bijkomen.

De volgende opdracht is de collega, die de dame met de kapotte schouder verzorgt,te gaan aflossen, zodat hij de patiënten op de afdeling intensieve zorgen verder kan proberen op te lappen. Zoals gebruikelijk bij de traumachirurgen in ons ziekenhuis, is het een gecompliceerde ingreep: ze zijn al drie uur aan het schroeven als ze aankondigen: ‘De volgende kan komen.’ Ik protesteer nog dat ik daar alleen sta met één enkele anesthesieverpleegkundige en niet echt capaciteiten heb om parallel de volgende patiënt al in ontvangst te nemen, maar ik laat mij dan toch overtuigen door meerdere opmerkingen dat het al zo laat is en dat per se een gebroken heup vanavond nog geopereerd moet worden. Ik bel kort met mijn meer ervaren collega of die weet wat voor patiënt het is en krijg te horen dat het een oude, demente dame is. Verder niets. Oude demente dames met kapotte heupen heb ik al wel vaker genarcotiseerd, dus ik verwacht geen al te grote problemen.

Ik kijk alvast in het elektronische dossier. Wat ik daar zie bevalt mij veel minder goed: vooral de waardes die aangeven hoe goed de bloedstolling functioneert zijn niet in orde. Aangezien een gebroken heup tot ernstig bloedverlies leidt, zowel ten gevolge van de breuk zelf als ook ten gevolge van de operatie die als behandeling is gepland, is een slechte bloedstolling een probleem. Een probleem dat al zeker sinds vijf uur ‘s middags bekend was, of: had moeten zijn. Helaas heeft geen van de chirurgen het gezien of in ieder geval niet geprobeerd er iets aan te doen en al zeker niet met één van de anesthesisten gesproken om hulp te vragen. De oude ontslagbrieven van vorige verblijven in ons ziekenhuis maken mij nog wantrouwiger: chronische hartproblemen die al wel eens gedecompenseerd zijn.ii Geen goede condities voor een narcose.

Als ik de eerste patiënte heb laten bijkomen en op de ontwaakkamer heb afgegeven, heeft mijn verpleegkundige de volgende patiënte al in ontvangst genomen. Ze mompelt mij nog iets toe over een te snelle hartslag en te lage bloeddruk. Nadat we de patiënte met de monitor verbonden hebben, zinkt het hart mij in de schoenen: hoe moet ik in vredes naam deze vrouw levend door de narcose brengen. In gedachten overloop ik wat ik de afgelopen jaren geleerd heb over dergelijke patiënten. Eigenlijk wil ik een volledige uitrusting hebben voor ik hier met narcose begin. Ik voel mij echter nogal onder druk gezet door de chirurgen die met gekruiste armen zitten te kijken hoe ik opschiet, daarbij idiote grappen maken waarvoor ik op dit moment echt niet in de stemming ben en ze lijken niet te bemerken in wat voor heikele situatie die patiënte en wij als anesthesieteam ons bevinden.

Omdat de patiënte dement is en niet begrijpt wat er aan de hand is, voel ik mij genoodzaakt van mijn volledige narcose-uitrusting af te zien. Het vereist een beetje medewerking van de patiënte om die uitrusting te installeren en dat lijkt hier niet zo eenvoudig. Ik sta zo onder stress dat ik mijn geduld met deze demente vrouw bijna verlies. Als ze mij zegt dat ik haar ‘bijna als een koe vastpak’, gaat het door mij heen dat ik niet in staat ben hier een narcose in te leiden zoals ik het zou willen, zonder die vrouw overbodig te kwellen. Als ik nog een uur aan het voorbereiden ben, zijn ook de chirurgen ontevreden.

Ik beperk mij dus tot een minimale narcose uitrusting, die alsnog meer is dan ik normaal gesproken zou nemen. Samen met mijn verpleegkundige hebben we een cocktail van medicamenten bedacht die zo sparend als mogelijk is voor het hart, hoop ik. Initieel lijkt het ook goed te gaan. De eerste bloeddrukken die we meten nadat we de patient onder narcose gebracht hebben, zijn in orde. Dan bemerk ik plotseling aan de beademing dat mijn patiënte aan het dood gaan is. De chirurgen hebben nog steeds niets in de gaten als ik mijn verpleegkundige toeroep adrenaline toe te dienen. Ik bel mijn ervarenere collega en samen proberen we de situatie nog te stabiliseren.

We spreken met de familieleden, die ons vertellen dat hun moeder geen levensverlengende therapie had gewild. Daar de situatie er hopeloos uitziet, geven we gehoor aan deze mededeling. Enkele uren later sterft de patiënte, door morfine van pijn en andere klachten bevrijd, met haar familie bij zich.

De hele verdere nachtdienst en het hele verdere weekend ben ik in strijd met mijzelf. Mijn geweten laat mij niet met rust: wat had ik anders kunnen doen? Wat had ik anders moeten doen? Keer op keer speel ik het hele scenario door en zie al mijn fouten. Zie suboptimale voorbereiding door de chirurgen, structurele problemen die maken dat de chirurgen per se ‘s avonds om elf uur nog een operatie willen doorvoeren die net zo goed nog kan wachten tot alles zo goed als kan is voorbereid en iedereen genoeg heeft geslapen om goed werk te kunnen afleveren.iii

Gefrustreerd over mijzelf en het systeem, wend ik mij tot onze chef. We spreken het gebeurde door, waardoor ik een beetje meer vrede met mijzelf kan vinden: als zo’n ervaren anesthesist vindt dat ik niet veel anders had kunnen doen en dat de patiënte waarschijnlijk met en zonder operatie aan de gevolgen van deze breuk gestorven zou zijn, is mijn falen gemakkelijker te accepteren. Een paar dagen later zegt hij echter, in een andere context, dat hij ‘s morgens wakker wordt omringd door ‘zijn lijken’ en ik besef dat het schuldgevoel nooit helemaal weg zal gaan.

iAnderhalf omdat mijn collega half voor intensief en half voor de operatiezalen ter beschikking moet zijn.

iiWat wil zeggen dat het hart overbelast is en niet meer in staat om het bloed op een adequate manier rond te pompen. Het is een gevreesde complicatie die vaak dodelijk afloopt. Patiënten die één keer zoiets hebben gehad, hebben een hoog risisco weer te decompenseren.

iiiEr zijn officiële aanwijzingen die voor het hele land gelden dat kapotte heupen binnen de 24 uur geopereerd moeten zijn. Als daar te vaak van wordt afgeweken kan die tot problemen leiden voor de afdeling. Dit draagt zeker bij tot wat er gebeurde, omdat de chirurgen meer oog hebben voor de 24-uur tijdslimiet dan voor de individuele patiënte, die misschien meer voorbereidingstijd nodig heeft.

De pers

Nooit had ik gedacht dat ik geconfronteerd zou worden met ramptoerist-journalisten. Toch was dat precies wat gebeurde op een winterse zondagmiddag.

Kleumend stond ik op het linker rijspoor van de autostrade die midden door onze stad gaat, dicht bij de oprit uit het stadscentrum. De rijbaan was vol met sneeuw en ijs. Geen dikke laag, maar genoeg om op uit te schuiven. Dat is precies wat een jonge dame had voorgehad: ze wilde van de oprit invoegen in het verkeer, toen haar auto begon te draaien en ze tegen de vangrail van de middenberm landde.

Eigenlijk waren mijn assistent en ik naar een ongeluk in de andere richting gestuurd. Daar bleek niemand gewond te zijn en onze hulp was niet nodig. Toen we terug naar onze kazerne wilden, zagen we dit ongeluk. Op het eerste zicht was ook hier enkel blikschade te betreuren. Mijn assistent maakte zich zorgen over de veiligheid van de chauffeuse en een voorbijganger die gestopt was om te helpen. Daarom draaiden we bij de eerstvolgende gelegenheid en stopten een eindje achter de auto, met onze zwaailichten aan, om het risico dat andere bestuurders het ongeluk niet zouden zien en nog meer schade zouden veroorzaken te verlagen.

De politie was gealarmeerd, maar had een beetje tijd nodig om naar de plaats des onheils te geraken. Uit de combi die kwam opdagen, kwamen twee agenten. Terwijl de ene met de bestuurster spreekt, zet de andere verkeerskegels uit. Eén man probeert de combi voorbij te rijden. De agent met de kegels gereageert geënerveerd: met een woedend gebaar, knalt hij enkele kegels voor die auto neer en verspert de weg.

Ik ben een beetje verbaasd over deze manier van reageren, tot mijn assistent mij tekst en uitleg geeft: de man is een ‘fotojournalist’ die per se beelden wil maken van de beschadigde auto. Kennelijk heeft die mijn assistent al eerder voor de voeten gelopen bij noodartsactiviteiten, zelfs zo erg dat er een proces is aangespannen. Inderdaad manoeuvreert deze man zijn auto aan de kant, stapt uit, midden op de versperde autostrade, en marcheert dichter in de buurt om een paar foto’s te maken.

Is dit nu de zogenaamde vierde macht? Het systeem dat de burgers over belangrijke ontwikkelingen en gebeurtenissen moet informeren? Deze schrijvelaars voor de rubriek ‘gebroken armen en benen.’